Het is een onmogelijke opdracht om J.S.Bach op deze plaats recht te doen aan zijn belang als componist. Daarom moeten we ons beperken tot de hoofdtrekken in zijn werk en leven, naast een korte beschouwing over het fenomeen van de “Bach-dynastie”, een geslacht, dat verschillende generaties lang als vanzelfsprekend hoogbegaafde musici voort heeft gebracht.
De stamvader van deze oude muzikantenfamilie uit Thüringen is een zekere Hans Bach (ca. 1580-1626). Van zijn drie muzikaal actieve zonen was Christoph (1613-1661) de grootvader van Johann Sebastian. Zijn vader was Johann Ambrosius (1645-1695) en zijn oudere broer heette Johann Christoph (1671-1721). Johann Sebastian huwde twee keer. Uit zijn eerste huwelijk werden Wilhelm Friedemann en Carl Philip Emanuel geboren, en uit zijn tweede Johann Gottfried, Johann Christoph Friederich en Johann Christian. Met de zoon van Johann Christoph Friederich, Wilhelm Friedrich Ernst stierf de laatste Bach in 1845.
Bachs vader was stadsmusicus, en met die povere inkomsten had de familie het niet erg breed. Toen Johann Sebastian negen jaar was, stierf zijn vader, en een jaar nadien ook zijn moeder. De jonge Johann Sebastian (geboren op 21 maart 1685) wordt opgenomen in het gezin van zijn oudste broer Johann Christoph, die hem gymnasium deed lopen in het Michaeli internaat in Lüneburg en zelf muziekles gaf (hij was leerling van Pachelbel).
Na enkele maanden als violist bij hertog Johann Ernst in Weimar gewerkt te hebben, wordt hij als 18-jarige aangesteld als organist in Arnstadt, en leert er zijn nicht Barbara kennen, die zijn eerste vrouw zou worden. Hij komt in conflict met zijn werkgever omdat hij een studiereis van vier weken naar Lübeck (om Buxtehude te horen spelen) gerekt had tot drie maanden, neemt ontslag en wordt organist in Mülhausen. Daar werd hij wel goed betaald, maar alles was er zo slecht georganiseerd, dat hij weer ontslag neemt om terug naar Weimar te komen als hoforganist, kamermusicus en concertmeester. Zijn ambitie was er eerste kapelmeester te worden, en als dat niet haalbaar blijkt, aanvaardt hij de lagere functie van kapelmeester in Cöthen (er was geen kerkmuziek en het orgel was onbeduidend).
Omdat alleen maar kamermuziek hem niet kon blijven boeien, kijkt hij uit naar ander werk. Een sollicitatie als organist in Hamburg mislukt bij gebrek aan geld, en als Kuhnau, de cantor van de Thomasschule in Leipzig sterft, twijfelt Bach toch even of hij die nederige post zou overnemen. Omwille van de kinderen neemt hij zijn intrek in Leipzig op 5 mei 1723. Intussen was Barbara gestorven, en trouwde hij met Anna Magdalena Wülken. Dit moet zowat het prototype van een volkomen huwelijk geweest zijn. In Leipzig moest Bach zich niet alleen bezig houden met het leveren van cantates en motetten voor de kerkdiensten, maar ook het geven van muzieklessen en Latijn behoorden tot zijn taak. Het is echter bekend dat hij zich vaak door zijn oudste leerlingen liet vervangen, en op die manier tijd vrijmaakte om zelf te componeren.
Met de inrichtende macht kon hij niet zo best opschieten, en regelmatig moet hij na een conflict plannen gehad hebben om naar een andere werkgever uit te zien: telkens schikte hij zich weer in zijn lot omwille van de kinderen wier opvoeding hem bovenal ter harte ging, en voor wie hij steeds een goede huisvader is geweest. Hij heeft ook heel wat tegenslagen gekend: behalve zijn eerste vrouw stierven drie kinderen uit het eerste, en zeven uit het tweede huwelijk. Eén was zwakzinnig. Van de 22 zijn er dus precies de helft normaal opgegroeid, en drie daarvan zijn tijdens hun leven nog veel beroemder geworden dan hun vader toen was.
De laatste jaren van zijn leven is Bach blind geworden, en hij sterft op 28 juli 1750. Tijdens zijn leven was hij eerder bekend als musicus en orgelexpert dan als componist, en eerst 75 jaar later werd hij door Mendelssohn in ere hersteld. Bijna een eeuw heeft men gewerkt aan de officiële uitgave zijn van zijn werken; de Bach Werke Verzeichnis, in 1950 afgerond.
Zijn bewondering voor andere componisten als Palestrina, Frescobaldi, Lotti, Telemann, Keiser, Albinoni en Vivaldi uitte hij vaak door hun werken over te schrijven voor de bezetting die hem op dat ogenblik het best van pas kwam.